Het boek geeft de 100 jaar mythe weer, en de recente digitale renaissance in 2023.

De uitdaging bij het voorbereiden van de eeuwtentoonstelling is niet alleen om historische ontwikkelingen op een rij te zetten, maar ook om te tonen dat de mythe, het verloren gegane ontwerp zowel beloftevol, inspirerend als ook realizabel zou zijn. Hoe zou het dan gerealiseerd kunnen worden? Dat leest u in dit boek en dat kunt u zien in de tentoonstelling. Daarmee is dit boek niet zozeer een culturele bijdrage geworden zoals men zou kunnen verwachten op een eeuwfeest, maar een ontwerpverhaal hoe de mythe gerealiseerd zou kunnen worden, om van die potentie met recht te kunnen genieten. De mythe is technisch onderbouwd en daarna kan men de resulterende externe en interne ruimtelijkheid ervaren, ook al dateert die uit 1923.

Waar is het boek te kopen?

Het boek ‘100 Jaar Mythe Maison d’Artiste’ is verkrijgbaar bij de bookshops van de faculteit Bouwkunde, het Kunstmuseum Den Haag en Het Nieuwe Instituut Rotterdam. Kostprijs is ongeveer 22,50 euro.


Online wordt het boek verkocht door NAI boekverkopers:

Zie Nederlands boek Zie Engels boek

Over de hoofdstukken

Het eerste hoofdstuk beschrijft de turbulente wereld rondom 1923 in de landen van West-Europa waar Theo van Doesburg en Cor van Eesteren leefden en werkten. De relatie tussen De Stijl en het Bauhaus door Van Doesburg aangegaan, wordt aangestipt evenals de werkrelatie tussen Van Doesburg en Van Eesteren. Ook een inkijkje in de tentoonstelling in Parijs van 1923 en de naweeën worden behandeld als ook het bescheiden Doesburghuis te Meudon dat Van Doesburg bouwde als architect in 1928. 


Het tweede hoofdstuk wordt gevuld met overwegingen die speelden toen in 1998 het rapport ‘Over de bouwbaarheid van het Maison d’Artiste’ werd geschreven voor de EFL-stichting met als conclusie dat men een 75 jaar oud ontwerp met zijn eigenaardigheden beter niet zou kunnen bouwen zonder het ontwerp uit ergonomische of innovatieve overwegingen te verbeteren, in welk geval het niet meer het originele ontwerp zou zijn, maar een adaptie of arrangement van de betreffende architect. Het zou beter zijn een of meerdere grote modellen (zoals in schaal 1 op 5) te bouwen die, zoals het origineel uit 1923, alleen aan de buitenzijde te bewonderen zou zijn. Ook Artificial Intelligence speelde hier als mogelijkheid om de ruimtelijkheid te ervaren vanuit een AI-bril. 


Het derde hoofdstuk gaat over het studentenwerk (2000-2003): hoe de materialisatie (d.w.z. het in materiaal omzetten van een ontwerp) van het Maison d’ Artiste onderwezen werd. En hoe uit onderwijs op een natuurlijke wijze onderzoek voortkwam. Er werd een drietrapsraket bedacht: reconstructie van de geometrie en van de kleurencompositie, het engineeren van een groot model (het Prototype genaamd) schaal 1 op 5 en het bouwen van het grote model. De reconstructie van de geometrie leverde onverwachte verrassingen op met afwijkingen tot 15 % van de bekende maatvoeringen. Ook de kleurencompositie verraste. Het trappenhuis bleek vuurrood in plaats van zwart te zijn. Overigens vonden architecten het witte prototype al indrukwekkend.


Het vierde hoofdstuk gaat over het publieke debat dat ontstond met architectuurhistoricus Manfred Bock, goed ingevoerd in het werk van Cor van Eesteren. Hij was kritisch over de zuiverheid van reconstructies: er is maar één origineel. Dat stond in 1923 in Parijs. Elke schaalvergroting, elke materiaalverandering zorgt voor afwijkingen van het origineel. Vanaf toen werd het duidelijk dat elke gang voorwaarts een architectuurstap zou zijn en niet een architectuurhistorische stap. Het Maison was immers nog nooit gebouwd en men kan een nieuwe uitvoering niet vergelijken met een voorgaande uitvoering. Dat moment scheidde naar achteren kijkende architectuurhistorici van naar voren kijkende architecten. Het De Stijljaar 2017 werd benut met het tonen van de bestaande ontwerpen en modeluitvoeringen. 




In het vijfde hoofdstuk wordt een sprong voorwaarts gemaakt door allereerst te bedenken met welke technologie, materialen en constructies het Maison nu werkelijk gebouwd zou kunnen worden. Gewapend beton was aanvankelijk weliswaar de nieuwe mode in 1923. Het leek met alle hightech ervaringen van decennia voor dit zeer uitdagende ontwerp onwaarschijnlijk en onverstandig. De oplossing werd gezocht in ‘een zelfdragende carrosserie’, in superlichtgewicht constructies zoals sandwichpanelen van carbonfiber en schuim. En in doorzichtige ondersteuningen van meervoudig gelamineerd voorgespannen glas. Daarmee zou het ontwerp in de in 1923 aangegeven maquetterichting uitgevoerd kunnen worden. Er zijn voldoende hightech ervaringen voorhanden.Het zesde hoofdstuk


 is gewijd aan de interieure vertrekken. Het Maison was in 1923 alleen in haar exterieur ontworpen. Hoe zou ziet het interieur er uit zien? Zou het interieur de moeite waard zijn? Dus werden de plattegronden gereconstrueerd vanuit het exact gehandhaafde exterieur. Er werden doorsnedes getekend en daarna volgden de isometrieën waarin elke plattegrond ook de opstaande wanden kreeg en daarmee meer ruimtelijkheid. Die isometrieën werden gestapeld om de relaties tussen de verdiepingen aan te geven. Hier werd besloten om die ruimtelijkheid te sturen in de richting van het door Van Doesburg gewenste “wonen in een ruimtelijk schilderij” door alle binnenwanden dezelfde kleuren te geven als de in 1923 gekleurde buitenwanden. Daarmee kreeg de ruimtelijkheid van het interieur in één slag een sterke, maar in 2022 bedachte identiteit. Het trappenhuis kreeg speciale aandacht en daarnaast ook de enorme uitkraging van de pianokamer boven de ontvangstruimte op de begane grond. 


Het zevende hoofdstuk is gewijd aan vijf mogelijke invullingen van het Maison d’Artiste: Als tijdcapsule bewoond door de originele auteurs, als in een tijdcapsule, nog steeds met dezelfde leeftijd als toen. Als werkhuis voor collectief wonen en werken door meerdere kunstenaars en ontwerpers ‘artists in residence’ te laten zijn: het ‘Maison des Artistes’. Als een mini-museum voor De Stijl met alle grotere ruimten geschikt voor tentoonstellingen. De vele trappen tussen de ruimten maken het niet een efficiënt museum, maar de westvleugel van het Kunstmuseum staat ook vol met kolommen. Er is wel een kleine lift ingebouwd. Als een zwevende villa voor de boven markt van een architectuurmecenas. Tenslotte als een studiolaboratorium voor televisieopnames zoals Villa Felderhof of Big Brother. Het meest logisch leek om het Maison een woonwerkhuis voor De Stijl te maken als combinatie van de tijdcapsule en het minimuseum. Daarna volgde er een rondgang door het Maison met perspectieven van alle ruimten. In de tentoonstelling zou dat een film worden waarin Theo van Doesburg als in een tijdcapsule de gasten verwelkomt en hen door alle vertrekken met toelichting op zijn humoristische wijze en met de pianomuziek van Nellie van Moorsel op de achtergrond zou vergasten. 



Het achtste hoofdstuk bestaat uit de conclusies dat het Maison d’Artiste, na honderd jaar, een goed bruikbaar gebouw zou opleveren dat zowel een icoon in de architectuurgeschiedenis is, het begin van het Internationaal Modernisme en een mooi voorbeeld van de vroege Nederlandse ontwerpkunst, Early Dutch Design. De mythe van het Maison d’Artiste is daarmee als toekomstbestendig onderbouwd.


 

Share by: